In
Brittens Vioolconcert is geen plaats voor ijdeltuiterij.
In
de 19e
eeuw nam het vioolconcert een hoge vlucht. Stukken werden langer, de
solistenpartij meer virtuoos. Het was de tijd van de prima donna's,
die met een handvol werken stad en land afreisden. De ware solist uit
die tijd streefde naar eenzame hoogte, minder naar saamhorigheid:
wanneer eenmaal de orkestrale inleiding had geklonken nam hij het
woord – aan vrouwelijke solisten deden ze toen nog niet – om het
daarna ook niet meer af te geven. Als papa spreekt zijn de kinderen
stil. Vroeger kon het leven zo overzichtelijk zijn.
Maar
voor ijdeltuiterij is geen plaats wanneer zo'n stuk opeens een
specifieke lading krijgt. Dat was het geval bij de Oostenrijkse
componist Alban Berg in 1935, toen hij besloot zijn noten op te
dragen aan de op 18-jarige leeftijd gestorven dochter van zijn goede
vriendin Alma Mahler. “Dem Andenken eines Engels” schreef hij op
het titelblad, slechts vier woorden, maar genoeg om van het hart een
moeras en de ogen een zompige weide te maken. Een jaar later zat de
22-jarige Brit Benjamin Britten geïmponeerd in de zaal bij de
wereldpremière te Barcelona. Een Vioolconcert als Requiem, dat lijkt
me ook wel wat, moet de jonge hond hebben gedacht.
De
omstandigheden waren er hoe dan ook naar: in Spanje lag een
burgeroorlog op de loer, waarvan Britten ongetwijfeld het preluderend
tromgeroffel had gehoord. Met een zelfde weerzin zal hij gereageerd
hebben op de om zich heen grijpende vijandelijke escapades van het
Duitse leger in die tijd, waarvan iedereen weet hoe het is afgelopen.
Dat hij een overtuigd pacifist en dus dienstweigeraar was namen de
vaderlandse leiders hem overigens niet in dank af – strijden voor
volk en vaderland moet je! – maar Britten zag maar één uitweg: de
wijk nemen naar Noord-Amerika.
Daar
voltooide hij in 1939 zijn heavy
big-weight Vioolconcert,
zoals hij het zelf noemde, en misschien was de samenwerking met de
Spaanse violist Antonio Brosa het laatste zetje dat hij nodig had om
er definitief een grafsteen voor de gevallenen van de Spaanse
guerrilla van te maken. Ingenieus smokkelde hij daartoe Spaans
getinte curiosa tussen de noten: in het openingsdeel plakt hij een
trots ritme onder een zwijmelende melodie, in het 2e
deel dropt hij in het midden een riedel dat onmiddellijk een
zigeunerachtige walm verspreidt.
Maar
in het slotdeel is het gedaan met de verkleedpartij en wordt het
menens. Aan de hand van allerlei variaties op een sluipende melodie
in de trombones worden alle hoeken en gaten van het gevoelsspectrum
doorlopen. De verzengende klaagzang waar het na zo'n dikke tien
minuten in uitmondt knijpt je de keel dicht: schetst Britten hier een
beeld van magere Hein? Zulke meesterlijk noten wens je een heel hoge
vlucht toe.
Gepubliceerd op 11 maart 2020 in Dagblad De Limburger
Geen opmerkingen:
Een reactie posten