maandag 6 juli 2020

Uitzonderlijk paradepaardje


In Korngolds opera Die tote Stadt heeft de orkestbegeleiding de weelderigheid van een vrouw wiens ronde vormen maar net in haar jurk passen

Het schijnt dar er in Oude Pekela een dot van een bibliotheek staat. Het is een voormalig zwembad, maar verbouwd tot dorpshuis, sporthal, biljartclub, welzijnsorganisatie, bar en zaal met podium. Alle lijnen lopen via de bibliotheek. Wil je een biertje drinken, een balletje stoten, of heb je een repetitie met je toneelclub: je moet je eerst een weg banen langs Mulisch, Wolkers en Van Dis. Zo wil het wel lukken. De letterclub van Oude Pekela is het paradepaardje van de stad.

Als een stad een opera zou zijn, zijn de aria's de paradepaardjes: in de werkjes – in het leven geroepen om de onderbuik te beroeren – stopt de componist zijn mooiste noten. De pronkstukjes stellen wel eisen, want zonder virtuositeit en hoge noot aan het slot lijkt het feest niet compleet. De vocalist zit er mooi mee: behoedzaam moet hij of zij zijn stembanden langs alle voetangels en klemmen in de notenbalk loodsen – het publiek hoort likkebaardend toe – om dan, middenin het strijdgewoel, als een volleerd schansspringer een welgemikte sprong te wagen naar het hooggebergte. Applaus, bravogeroep, voetgetrappel: het maakt alles goed.

Maar er zijn uitzonderingen, zoals een wonderlijk stukje in de opera die tote Stadt van Erich Wolfgang Korngold. Eigenlijk is zo'n beetje álles aan deze Oostenrijkse componist uitzonderlijk: zijn ongelooflijke begaafdheid, zijn tweede loopbaan als filmmuziekcomponist – not done in het wereldje – en het gegeven dat zijn muziek na zijn dood in 1957 als hopeloos ouderwets werd beschouwd. Korngold werd lange tijd door velen gezien als die ene automobilist die nog steeds tuft in zijn roestbruine Simca, terwijl hij ondertussen lachend wordt voorbijgestreefd door een glimmende Mercedes.

Toch: dat laatste overkwam Johann Sebastian Bach ook, dus er kan nog van alles gebeuren. Als het tij inmiddels al niet is gekeerd, want voor zijn Vioolconcert (1945), volgestouwd met de mooiste wijsjes uit zijn soundtracks, zijn inmiddels hele volksstammen om. Ook die tote Stadt lijkt aan een revival bezig, al is het nog niet de gekte van de wereldpremière in 1923, toen twee steden (Hamburg en Keulen) om de geboorte van de partituur vochten.

Wie de opera – over rouwverwerking, of het niet toegeven daaraan – voor het eerst hoort wordt aanvankelijk omver geblazen door de orkestbegeleiding, die de weelderigheid heeft van een vrouw wiens ronde vormen maar net in haar jurk passen. Prettige extremen zijn er eveneens óp het podium, waar hoofdrolspeler Paul (tenor) de ene na de andere hoge noot verzamelt. De boel komt voor het eerst tot rust bij de aria “Glück das mir verblieb”: eenvoudige zang, geen climax, en alles in een donzig-zachte geluidssterkte. Bij Korngold is een aria geen mijnenveld maar een oase, en het resultaat is werkelijk oorverblindend. Als dat geen uitzonderlijk paradepaardje is.

Gepubliceerd op 2 februari 2019 in Dagblad De Limburger



Geen opmerkingen:

Een reactie posten