Bron: www.oae.co.uk |
In
zijn strijkkwartet opus 20 nr.5 in f-klein hangt Joseph Haydn de
geleerde jongen uit
Kinderen
van nu worden grootgebracht met de playstation, maar ooit was er een
tijd dat ze werden ingelijfd door een kinderkoor. Zo ging het althans
met Joseph Haydn op achtjarige leeftijd – het koor, de Wiener
Sängerknaben, pronkt er nu nog mee. Vanaf dat moment, zo schijnt
het, was hij alleen nog maar met muziek bezig, de rest hing er maar
een beetje bij. Later schaamde hij zich weleens voor zijn vermeende
gebrek aan eruditie, net zoals je tegenwoordig voetballers hebt die
schielijk wegkijken als de laatste Nederlandse literatuur abrupt ter
sprake komt.
De
jonge Haydn, eenvoudige plattelandsjongen als hij was, wist niet
beter dat muziek bedoeld was om er plezier aan te beleven – gaf je
hem een handvol volksdeuntjes en hij was uren zoet. Gek genoeg staat
deze vrolijke Frans nu bekend als iemand die het wereldje van
allerlei geleerde impulsen heeft voorzien. Zo bepaalde hij dat in een
strijkkwartet ieder zijn eigen stem had, en niet, zoals voorheen, dat
de eerste en tweede violist eindeloos mochten toegeven aan hun
aangeboren prima donna neiging. De rest moest maar naar hun pijpen
dansen. Door Haydn hebben de altviolist en de cellist eindelijk
stemrecht.
Veel
van die innovaties vonden plaats rond zijn veertigste, toen hij het
geschopt had tot privé-componist van vorst Esterhazy, de
muziekminnende graaf die net over de grens met Hongarije een
reusachtig paleis uit de grond had gestampt. Haydn stond er op de
loonlijst als hofleverancier van noten, tussen de worstenmaker en
wagenmeester. Hij genoot een vorstelijk inkomen, had zelfs een eigen
dienstmeid en lakei tot zijn beschikking. Regelmatig kwam de
internationale jetset op bezoek. Met een boerenknul kan het slechter
vergaan.
Zijn
strijkkwartet in f-klein, opus 20 nr. 5 was baanbrekend, een
smartelijk stuk uit een bundel van zes. In het openingsdeel
balanceerde hij de structuur van de noten verder uit door de ene
melodie uitgekiend tegen een andere uit te spelen. In het tweede deel
morrelde hij aan de symmetrie van een dans – het gebruikelijke
menuet – door aan een voorgeschreven, vast patroon van vier maten
stiekem een maatje of wat toe te voegen. Dankzij Haydn werd
dansmuziek luistermuziek.
Maar
het meest geleerd klonk het slotdeel, waarin een thema van vijf noten
door iedere speler één voor één wordt geïmiteerd. Het staaltje
papegaaientaal leidt tot een netwerk van vier gelijkwaardige
melodieën – in jargon fuga genoemd. Haydn maakte het bont door
niet alleen te goochelen met één, maar zelfs met twee thema's, en
het krioelende klankbeeld werd nóg verder opgeleukt door te bepalen
dat na een muisstil begin de spelers plotseling hard uit hun slof
moesten schieten.
Haydn
voegde een portie dramatiek toe aan een ingenieus spelletje. Dat gaat
zelfs de beste playstation niet lukken.
Gepubliceerd in Dagblad De Limburger d.d. 13-12-2017