vrijdag 10 februari 2017

Schoonheid uit wanhoop

Bron: www.favorite-classical-composers.com
Wie Sibelius' 4e symfonie beluistert moet wel tegen een stootje kunnen.

Toen Jean Sibelius in 1910 zijn 4e symfonie had voltooid zei hij tegen zijn biograaf dat het stuk een aanklacht tegen de moderne muziek was. Smalend voegde hij er nog aan toe dat er “absoluut niks van circus in zat”. Blijkbaar had de Fin geen hoge pet op van zijn collega's, want geen enkele kunstenaar wil geassocieerd worden met clownerieën of acrobatiek. Op wie doelde hij in godsnaam? Of was het zomaar een manier van zeggen?

Misschien was het Gustav Mahler wel, de megalomaan wiens 8e symfonie juist in datzelfde jaar in première zou gaan. Sibelius en Mahler hadden een jaar eerder nog uitgebreid met elkaar over het vak gepraat. De Oostenrijker had geopperd dat een symfonie allesomvattend moest zijn: de hele wereld moest erin worden weerspiegeld. Dat hij dat bij zijn 8e symfonie nogal letterlijk opvatte bleek naderhand, toen bijna duizend man – instrumentalisten én zangers – het podium bevolkten.

Nergens voor nodig, moet Sibelius hebben gedacht, wiens 4e symfonie in uiterlijke zin het volledige tegendeel blijkt te zijn van Mahler's voluptueuze erupties. Als een penningmeester die angstvallig de hand op de knip houdt koos hij zijn orkestrale middelen. Talloos daarbij zijn de eenzame melodieën op een liggende bastoon, of, sterker nog, de eenzame melodieën zónder wat dan ook – eenstemmigheid dus – een beklemmend effect dat in de beste uitvoering een beetje doet denken aan een miezerige koorddanser boven een gapende kloof.

Maar je moet wel tegen een stootje kunnen, want behalve kaal is het stuk ook donker. Dat het eerste deel nogal ruig opent met een contrabassolo zegt natuurlijk wel wat, net zoals het gegeven dat de cellisten om de haverklap mogen kreunen om hun moedertjelief. Dat komt ervan wanneer je met drieënveertig lentes op de teller wordt getroffen door een tumor in de keel, zeggen de kenners. Sibelius werd geopereerd, maar de angst dreunde nog stevig na. Een sigaartje zat er niet meer in, een borreltje evenmin. Dat laatste viel hem zwaar, want de Fin kon tetteren als een gek.

Dat je met deze ultieme soberheid diep door de ziel kunt snijden blijkt met name uit het langzame derde deel, een meesterstuk dat de componist gespeeld wenste te hebben op zijn eigen begrafenis. Een kleine tien minuten strooit Sibelius een aantal moerassige melodieën over de luisteraar uit, en heb je geen flauw benul dat daartussen op welgemikte wijze een paar flarden van het hoofdthema zijn gesmokkeld. Wanneer aan het slot het hoofdthema in vol ornaat klinkt heeft dat de kracht om beton te doen smelten, maar de truc is natuurlijk dat je het wijsje al een paar keer eerder onbewust hebt gehoord. Soms heeft een componist bijna niets nodig om de wereld te omvatten.

Gepubliceerd in Dagblad De Limburger/ Limburgs Dagblad d.d. 08-02-2017