woensdag 21 oktober 2020

Zorgeloze terrasmuziek

Aan niets is te merken dat Darius Milhaud's La cheminée du roi René ontstond in een heel donkere tijd.

Van kunstenaars wordt verwacht dat ze een soort van spons zijn, of, beter gezegd, een transformator: eerst moeten ze de actualiteit absorberen, vervolgens vertalen. De huidige tijd, met zijn groeiende leger aan lockdown-films en lockdown-opera's, biedt daarvan treffende voorbeelden. Rond de tweede wereldoorlog – een ramp eerder, zullen we maar zeggen – was het niet anders: vlak voor de uitbraak laadden componisten als Britten en Bartok hun notenbalken met de onderhuidse spanning van het komende wapengekletter. Iemand als Sjostakovitsj stuurde vanaf 1941 zelfs heuse kraterinslagen de zaal in.

Dat dit geen wet van mezen en perzen is bewees Darius Milhaud in de zomer van 1939, toen hij zeven korte stukjes schreef onder de titel La cheminée du roi René, waarin flierefluitende melodieën als onbezorgde koters over elkaar heen buitelen. De Fransoos was er voor naar een Zwitsers bergdorpje verhuist, waar hij vanuit zijn raam tevreden uit keek over het dal. Het water van de Rhône glinsterde aanstekelijk. De wereld mag dan gehuld zijn in donkerte, hier is het licht toch best aangenaam, moet hij gedacht hebben.

Milhaud dankte deze vorm van escapisme aan zijn altijd vrolijke humeur – niet voor niets noemde hij zijn biografie later Mijn Gelukkige Leven – maar ook aan een opdracht voor het schrijven van muziek bij een zwijmelige rolprent. Cavalcade d'Amour heette het stuk, of, beter gezegd, de samenstelling van stukken, want een en dezelfde liefdesgeschiedenis wordt er achtereenvolgens gesitueerd in de middeleeuwen, 1830, en 1930. Ook de plaats van handeling zal de mondhoeken van Milhaud gekruld hebben: de hof van koning René d'Anjou in Aix-en-Provence, de geboorteplaats van de componist.

Voor de noten bij de drie mini-films werden nog twee andere componisten gezocht, en afgesproken werd dat Milhaud de middeleeuwse tak op zich zou nemen. Titels van de stukken verwijzen daarnaar: in deel 2 wordt een Aubade gebracht, in deel 5 (Joutes sur l'Arc) een ridderlijk lanstoernooi beschreven, en in deel 6 (Chasse à Valabre) gaat het adellijke gezelschap op jacht. Voor de bezetting koos hij een kleurrijk vijftal bestaande uit dwarsfluit, hobo, klarinet, fagot en hoorn – blaaskwintet in jargon. Toeval was dat niet: het genre werd rond 1800 in Frankrijk uitgevonden.

Ieder deel klinkt als een hartelijke ontmoeting tussen oude vrienden: er worden flink wat ditjes en datjes uitgewisseld, en van lieverlee vormt zich een hoofdthema – het gesprek van de dag, zullen we maar zeggen. Die losse zappcultuur was eigenlijk een reactie op de 19e eeuw, de tijd van de romantiek, waarin een en hetzelfde thema vaak oeverloos werd herhaald. Uitkauwen was uit, pretentieloosheid was in, met als resultaat muziek die speels sprankelt als een heerlijke witte wijn op een zonovergoten terras.

Ideaal om de ellende van de dag te ontvluchten.

Door theatersluiting ivm corona niet gepubliceerd in De Limburger



Geen opmerkingen:

Een reactie posten