Bron: bachtrack.com |
In
Messiaens Messe de la Pentecote wordt wat af gekwinkeleerd
Wie
nu een televisie-programma van enkele decennia geleden ziet schiet
soms spontaan in de lach om het modebeeld van toen. Een snor was ooit
een onaantastbaar bewijs van mannelijkheid. Het dragen van
cowboylaarzen en -riemen werd een tijdje als stijlvol gezien.
(Zonne)brillen konden indrukwekkend grote glazen hebben. De mens is
een kuddedier, zoveel maken de beelden wel duidelijk.
Als
je in die tijd, laten we zeggen de jaren zeventig, naar een concert
met nieuwe muziek ging hoorde je schrille samenklanken. De
smaakpolitie van de concertzaal bepaalde dat schoonheid passé was,
en daar viel niet aan te tornen. Wilde je als notenschrijver tot de
stoere jongens gerekend worden moest je je neus ophalen voor de
traditie, en melodieën schrijven die in de verste verte niet waren
na te fluiten. Dat het publiek in steeds grotere getale de zaal uit
rende mocht niet deren: kunst is kunst, zeiden de kenners, en daarmee
was de kous af.
De
mores was streng, want wie het toch waagde een ouderwets welluidende
samenklank te noteren werd prompt als verrader beschouwd. Olivier
Messiaen was zo'n foetelaar. Met de achteloosheid van iemand die een
pluisje van de bank veegt kon hij middenin het gepiep en geknars
opeens een afslag nemen naar een stukje dat meer thuishoorde in de
19e dan in de 20e eeuw, een beetje alsof de
bezoeker van een dancefeest na het ruige werk nog even stiekem een
pijp rookt in het bruine café op de hoek.
Dat Messiaen geen modegek was bleek uit nog wel meer, zoals het
terugvallen op stukjes gregoriaans, of het oeverloos in klank
nabootsen van allerlei vogelgezang. Dat laatste was niet zomaar: het
scheen dat hij, overtuigd katholiek als hij was, vogels beschouwde
als een onmisbare verbinding tussen het aardse en goddelijke. Hij
imiteerde ze vaak zo letterlijk mogelijk, sterker nog: in menige
partituur schreef hij zelfs de naam van de desbetreffende soort in de
kantlijn. Kinderachtige kitsch, morrelde menig collega, die reageerde
alsof hij de wereldkampioen bodybuilden zojuist met een lolly in zijn
mond had gezien.
In
het vierde deel van zijn Messe de la Pentecote, een
monumentaal stuk voor kerkorgel uit 1950 voor de opluistering van
vijf stille momenten uit de Pinksterdienst, komt het allemaal
voorbij. De opening is even ongrijpbaar als een melodie uit de
twintigste eeuw kan zijn, maar wordt besloten met een koddig
getsjilp. Verderop nemen twee vogels nog even de laatste nieuwtjes
van de dag door. Het meest in het oor springend zijn echter de
regelmatig terugkerende zachte zwoele samenklanken, afgerond met twee
lange tonen, de een hoog, de ander twee toontjes lager: een koekoek
in slow-motion.
De
muziek is even raadselachtig als bloedmooi. Een kudde heeft nu
eenmaal een herder nodig.
Gepubliceerd
op 17 mei 2018 in Dagblad De Limburger