Op
11 maart 1791 vond er een mirakel plaats in Londen. In de Hanover
Square Rooms, een dot van een concertzaal – nu helaas
afgebroken – klonk de wereldpremière van de 96e
symfonie van Joseph Haydn. Het stuk viel zó in de smaak dat het
publiek na de laatste noot massaal klappend naar het podium rende.
Juist op dat moment donderde een kroonluchter in het midden van de
zaal naar beneden. Niemand raakte gewond. Een wonder. De symfonie
dankt er zijn bijnaam aan: de mirakelsymfonie.
De
gebeurtenis spot met een wijdverbreid adagium in de klassieke muziek
dat zegt dat goede muziek haar geheimen pas prijsgeeft na
herhaaldelijk beluisteren. Schreef Haydn wellicht foute noten?
Uitgesloten: we luisteren er nog steeds naar. Was de zaal gevuld met
kenners dan, die 11e maart? Of was dit een van de
spreekwoordelijke uitzonderingen? Zo'n adagium is best hinderlijk.
Stel, je past het toe op andere genres: het restaurant waarvan dat
ene gerecht pas bij het derde bezoekje smaakt, of die film die je pas
bij het vierde bioscoopbezoek begrijpt. Zo leer je het wel af.
Sinds
de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn er een aantal componisten
wiens creaties direct na de eerste beluistering met gejubel worden
begroet. Je zou zoiets bijna wantrouwen, ware het niet dat ze
ondertussen met velen zijn, en hun schare aanhangers groeit. Hun
noten schuifelen tergend langzaam over de notenbalk, in de regel
stapsgewijs – een grote sprong is heel wat – en meestal op
kousenvoetjes, een beetje als de echtgenoot die 's nachts de trap op
loopt na een avondje stappen zonder zijn vrouw.
De
Estse notenschrijver Arvo Pärt is de grote voorman van deze stroming
die we, vanwege de vaak religieus-geïnspireerde teksten, Nieuwe
Spiritualiteit zijn gaan noemen. In 1992 schreef deze 83-jarige
treurneus – het gros van zijn stukken staat in mineur – een
beklijvend stuk voor strijkers, genaamd Trisagion. Dat bekt
als een nieuw soort pijnstiller, maar is Grieks voor “driewerf
heilig”: de beginregels van een gebed uit de Byzantijnse liturgie.
Wie
op YouTube een opname van het werk beluistert kan spontaan medelijden
krijgen met de musici, zó kinderlijk eenvoudig blijken de noten –
áls ze al klinken, want er zijn evenveel rusten. Hebben ze daar nu
jarenlang uren per dag hun instrument voor geteisterd, om de ene keer
een melodie van drie tonen, en meteen daarna hetzelfde te spelen,
uitgebreid met één of twee nieuwkomers?
Het
lijken wel morsetekens, maar toch is er iets bijzonders aan de hand:
saai wordt het niet. Misschien komt het omdat iedere herhaling anders
klinkt dan je verwacht, of doordat al die herhalingen gaandeweg je
onderbuik beroeren. Bijna niets verandert in heel veel. Dat is, in
zekere zin, hoe dan ook miraculeus.
Gepubliceerd op 14 november 2018 in Dagblad De Limburger
Geen opmerkingen:
Een reactie posten