maandag 6 juli 2020

In slow-motion naar de hemel


Het tweede deel van Schuberts Strijkkwintet heeft carrière gemaakt bij uitvaartcentra

Soms kom je jaartallen in de muziekgeschiedenis tegen die met opvallende feiten zijn omgeven. Een mooi voorbeeld is 1685: het geboortejaar van zowel Bach, Händel als Scarlatti, drie grootmeesters die tot op de dag van vandaag model staan voor alles wat met barokmuziek te maken heeft. De Voorzienigheid moet een gulle bui hebben gehad, denk je dan, een beetje alsof Cruijff, Pele en Maradona op hetzelfde moment uit de baarmoeder komen kruipen.

Minstens zo opmerkelijk is het jaar 1791, al stemt de aanleiding minder vrolijk: Mozart overleed. Voordat hij de laatste snik gaf creëerde het wonderkind nog even drie symfonieën, een klarinetconcert, de opera die Zauberflöte, en een groot gedeelte van zijn Requiem, meesterwerken die het publiek vandaag de dag niet genoeg kan horen. Een vergelijkbare giga-productie van topstukken was er in 1828, toen Schubert onder meer de liedcyclus Schwanengesang , drie pianosonates en een strijkkwintet uit zijn ganzenveer wrong. De bebrilde componist overleed in november van dat jaar.

Veel stukjesschrijvers zoeken de oorzaak van zo'n productieve piek in een slopende ziekte: de notenschrijver weet dat zijn tijd begint op te raken, en perst er nog even een sprintje uit. Sommige lieden – meestal van het nuchtere soort – haasten zich evenwel dit te temperen. Hoho, plachten ze te roepen, zo'n Schubert mag dan wel al zes jaar syfilis onder de leden hebben, dat wil nog niet zeggen dat hij met de dood bezig was. Zo'n zienswijze is eigenlijk merkwaardig, alsof je iedere nacht simpelweg vredig onder de wol kruipt, terwijl ondertussen een sluipmoordenaar de duimschroeven in je lichaam aandraait.

Zijn strijkkwintet heeft het in de loop der jaren geschopt tot een van de evergreens van het kamermuziekrepertoire. Debet daaraan zijn de talloze emotionele dubbelzinnigheden. Wie wil weten hoe dat klinkt hoeft maar naar de opening van deel een te luisteren, waar lichtvolle noten na de eerste spannende stilte verworden tot onheilspellende schaduwen. Het langzame tweede deel spant de kroon en heeft, met zijn pakkende afwisseling tussen hemelse sereniteit en aards drama, carrière gemaakt bij uitvaartcentra.

Lange fluistertonen beheersen dit deel. Ze zijn verdeeld over de viool, altviool en cello, die schouder aan schouder optrekken. Opvallend is dat bij dit drietal zoiets als melodie, in die tijd de drager van de emotie, afwezig lijkt. Althans het is er wel, maar de broederlijke noten zijn zó uitgerekt dat het de vraag is of je dat als zodanig nog waarneemt. Eigenlijk, zou je zo zeggen, dankt deze muziek een groot gedeelte van zijn faam aan het opmerkelijke gegeven dat de hoofdlijn in slow-motion klinkt. Of komt het door die andere viool die het trio, als een aandoenlijke voice-over, zo treffend van commentaar voorziet? Wie het weet mag het zeggen.

Gepubliceerd 21 februari 2019 in Dagblad de Limburger




Geen opmerkingen:

Een reactie posten