In
Schumanns Pianokwartet wordt holle virtuositeit vervangen door slim
samenspel
Robert
Schumann werd in zijn tijd lang gezien als een soort van bijfiguur
naast zijn vrouw, de beroemde concertpianiste Clara Wieck. Zij reisde
de wereld rond, werd overal met applaus begroet, terwijl hij haar
bagage mocht dragen en het geld moest innen. Soms, na afloop van een
concert, wanneer ze aanzaten bij het zoveelste banket, vroeg een
hooggeplaatst persoon aan hem of hij ook musicus was. Meestal gaf hij
een onzinnig antwoord, stak zijn zoveelste sigaar op, en zette het op
een zuipen.
In
zijn dagboek hield hij dit soort dingen allemaal bij: zijn
bierverbruik, de bijbehorende katers, maar ook – vele jaren eerder
– de ontelbare uren die hij in zijn eigen pianostudie stak. Want de
jonge Robert was talentvol aan de toetsen en moest en zou slagen.
Strakke studieschema's legde hij zichzelf op, ingedeeld in de meest
dwarse vingeroefeningen en diverse repertoire-verkenningen. Alsof een
voetballer besluit om ieder dag vier uur de bal hoog te houden, drie
uurtjes passeerbewegingen erin te slijpen, om daarna nog een uurtje
of twee af te ronden op de goal. Een mens kan fanatiek zijn.
Schumann
was zelfs zó bezeten dat hij een mechaniekje ontwierp waarmee hij,
buiten zijn studie-uren om, zijn vingers kon blijven trainen. Nu
waren handhoudings-apparaten in die tijd vrij gebruikelijk in het
piano-onderwijs, maar het schijnt dat de dromerige Duitser hiermee
zelf aan het experimenteren was geslagen. De gevolgen waren
desastreus: na tien dagen noteerde hij de eerste tekenen van
overbelasting. Het is nooit meer goed gekomen.
Het
kan raar lopen in een mensenleven: juist die streep door zijn
aanstaande virtuozendom bracht hem als componist nieuwe inzichten.
Want als je de noten zelf niet meer kunt laten klateren, is het
blijkbaar ook niet meer interessant om dat soort jongleerwerk aan
anderen voor te schrijven. Hij moest, kortom, uit een ander vaatje
tappen. Best leuk als je als voetballer de spelers van de
tegenstander een voor een door de benen kunt spelen, maar doorgaans
win je daar geen wedstrijden mee – die gedachte.
Hoe
Schumann zich van pingelaar tot teamspeler ontwikkelde is goed te
horen in zijn Pianokwartet (voor piano, viool, altviool en cello),
dat hij als 32-jarige de wereld in stuurde. In het openingsdeel
speelt de piano regelmatig de melodie, maar gunt hij anderen van tijd
tot tijd ook hun moment op de voorgrond. In deel 2 wordt de hoofdlijn
zelfs verdeeld tussen de piano en de strijkers, met spectaculair
resultaat. In deel 3 speelt de pianist voor butler en spreidt met
zachte samenklanken een ideaal bedje waarin de cellist loom kan
stralen.
Door
holle virtuositeit te vervangen door slim samenspel zette Schumann
een trend waarmee hij zich een monument voor de eeuwigheid wrocht.
Voor een bijfiguur toch niet slecht.
Gepubliceerd
28 november 2019 in Dagblad De Limburger
Geen opmerkingen:
Een reactie posten