maandag 6 juli 2020

Van pingelaar tot teamspeler


In Schumanns Pianokwartet wordt holle virtuositeit vervangen door slim samenspel

Robert Schumann werd in zijn tijd lang gezien als een soort van bijfiguur naast zijn vrouw, de beroemde concertpianiste Clara Wieck. Zij reisde de wereld rond, werd overal met applaus begroet, terwijl hij haar bagage mocht dragen en het geld moest innen. Soms, na afloop van een concert, wanneer ze aanzaten bij het zoveelste banket, vroeg een hooggeplaatst persoon aan hem of hij ook musicus was. Meestal gaf hij een onzinnig antwoord, stak zijn zoveelste sigaar op, en zette het op een zuipen.

In zijn dagboek hield hij dit soort dingen allemaal bij: zijn bierverbruik, de bijbehorende katers, maar ook – vele jaren eerder – de ontelbare uren die hij in zijn eigen pianostudie stak. Want de jonge Robert was talentvol aan de toetsen en moest en zou slagen. Strakke studieschema's legde hij zichzelf op, ingedeeld in de meest dwarse vingeroefeningen en diverse repertoire-verkenningen. Alsof een voetballer besluit om ieder dag vier uur de bal hoog te houden, drie uurtjes passeerbewegingen erin te slijpen, om daarna nog een uurtje of twee af te ronden op de goal. Een mens kan fanatiek zijn.

Schumann was zelfs zó bezeten dat hij een mechaniekje ontwierp waarmee hij, buiten zijn studie-uren om, zijn vingers kon blijven trainen. Nu waren handhoudings-apparaten in die tijd vrij gebruikelijk in het piano-onderwijs, maar het schijnt dat de dromerige Duitser hiermee zelf aan het experimenteren was geslagen. De gevolgen waren desastreus: na tien dagen noteerde hij de eerste tekenen van overbelasting. Het is nooit meer goed gekomen.

Het kan raar lopen in een mensenleven: juist die streep door zijn aanstaande virtuozendom bracht hem als componist nieuwe inzichten. Want als je de noten zelf niet meer kunt laten klateren, is het blijkbaar ook niet meer interessant om dat soort jongleerwerk aan anderen voor te schrijven. Hij moest, kortom, uit een ander vaatje tappen. Best leuk als je als voetballer de spelers van de tegenstander een voor een door de benen kunt spelen, maar doorgaans win je daar geen wedstrijden mee – die gedachte.

Hoe Schumann zich van pingelaar tot teamspeler ontwikkelde is goed te horen in zijn Pianokwartet (voor piano, viool, altviool en cello), dat hij als 32-jarige de wereld in stuurde. In het openingsdeel speelt de piano regelmatig de melodie, maar gunt hij anderen van tijd tot tijd ook hun moment op de voorgrond. In deel 2 wordt de hoofdlijn zelfs verdeeld tussen de piano en de strijkers, met spectaculair resultaat. In deel 3 speelt de pianist voor butler en spreidt met zachte samenklanken een ideaal bedje waarin de cellist loom kan stralen.
Door holle virtuositeit te vervangen door slim samenspel zette Schumann een trend waarmee hij zich een monument voor de eeuwigheid wrocht. Voor een bijfiguur toch niet slecht.

Gepubliceerd 28 november 2019 in Dagblad De Limburger


Geen opmerkingen:

Een reactie posten