Bron: 52 composers.com |
In
Prokofiev's 5e symfonie lijkt alles wat mooi is gaandeweg
te worden opgeblazen tot een uit de hand gelopen grap.
Bij
sommige muziek krijg je het idee dat het nog wel een tijdje kan duren
voordat de massa het in de armen zal sluiten. Vaak komt dat omdat de
boodschap niet direct aan de oppervlakte ligt. Vooral twintigste
eeuwse Russische stukken hebben daar een handje van. Van
Sjostakovitsj is bekend dat hij een groot gedeelte van zijn leven
zowel gekieteld als geknuffeld werd door het regime. Pas na zijn
dood, dat wil zeggen na de publicatie van zijn memoires, weten we dat
het gros van zijn noten geen verheerlijking van, maar een aanklacht
tegen het totalitaire systeem was waarin hij moest zien te overleven.
Bij
zijn landgenoot Sergej Prokofiev zijn dat soort verhalen veel minder
bekend. Misschien komt dat omdat deze componerende pianist –
scheiding naar rechts, geruite broek, glimmende lakschoentjes –
zijn imago niet mee had: het scheen een betweterig mannetje te zijn.
Hij was enig kind, en veel ooggetuigen noemden hem verwend,
stronteigenwijs, zelfingenomen en onbescheiden. Een mens zou graag
anders herinnerd willen worden. Eigenlijk was, zou je kunnen zeggen,
Prokofiev een beetje de Louis van Gaal onder de componisten.
Serjozja,
zoals hij liefkozend door zijn vrienden werd genoemd, schreef zijn 5e
symfonie in de zomer van 1944. De wereld stond in brand door de
ellende van de tweede wereldoorlog, maar Prokofiev merkte daar weinig
van: met een aantal componerende collega's was hij ondergebracht in
een luxueuze, door de staat gefinancierde datsja zo'n honderdvijftig
kilometer boven Moskou. Stalin wist zijn loophondjes aardig in de
watten te leggen, maar dat neemt natuurlijk niet weg dat het niet
opschiet wanneer je 's morgens in de krant leest dat steden worden
platgebombardeerd, en je kennissenkring vergaat van de honger.
Zeggen wat je denkt was taboe in die tijd, en dan kon het gebeuren dat een componist zijn werk een nietszeggende omschrijving meegaf. Zo zei Prokofiev dat zijn 5e symfonie – een stuk dat het oppervlakkig beschouwd nogal van de toeters en bellen moet hebben – een “hymne is aan de vrije en gelukkige mens, aan zijn machtige krachten, aan zijn pure en heldere geest”. Holler kan het bijna niet. Bovendien: zo'n uitspraak is zo'n beetje op alle goede kunst van toepassing. En de bewieroking van vrijheid in tijden van oorlog gelooft natuurlijk geen mens.
Bij
zo'n citaat verwacht je triomfantelijke muziek, maar daar komt niets
van terecht. Wie scherp luistert hoort dat thema's – vaak
langgerekt en zangerig van opzet – in ieder deel flink worden
bestookt door slagwerk en koper, een beetje als een horde
journalisten die opzichtig zaagt aan de stoelpoten van de
nietsvermoedende voetbaltrainer. Alles wat mooi is lijkt gaandeweg te
worden opgeblazen tot een uit de hand gelopen grap. Wie de
onderhuidse boodschap ontdekt is een weergaloos kunstwerk rijker.
Gepubliceerd in dagblad De Limburger/ Limburgs Dagblad d.d. 11-01-2017