Wie
naar Ravels Gaspard de la Nuit luistert kan vaak amper horen dat de
pianist tot in het kwadraat zit te zweten
Maurice
Ravel had de gewoonte om tijdens een fietstochtje langs de Seine
steevast af te stappen ter hoogte van een fabriek, om te luisteren
naar de zich herhalende mechanische geluiden. Dol was hij op dit
soort muzikaal raderwerk – niet voor niets luidde zijn bijnaam
l'horloger Suisse – en
hij stouwde zijn huis ermee vol. Collega's die hem in Montfort
l'Amauri bezochten, zo'n honderd kilometer ten westen van Parijs,
ontwaarden massa's speeldoosjes op de schouw, naast een
lilliputter-nachtegaal, en een scheepje dat deinde op kartonnen
golven als je aan een zwengel draaide. Ieder genie heeft recht op
zijn afwijking.
Het
leuke voor ons is dat het allemaal te horen is in zijn muziek.
Bekendste voorbeeld is natuurlijk de Boléro,
waarin een ingenieus ritme met het doorzettingsvermogen van een
zeurende peuter een kwartier lang wordt herhaald, ondertussen
aanzwellend tot orkaankracht. De bediener van de kleine trom wordt er
weleens badend in het zweet van wakker, want de combinatie van
mechanische starheid en ongekende precisie is de gemakkelijkste niet.
Maar
ook voor zijn eigen instrument, de piano, plaatste de kleine Fransoos
zijn zangerige lijnen bij voorkeur tegen een netwerk van
aaneensluitende grote en kleine muzikale tandwieltjes. Meest beruchte
voorbeeld is Gaspard
de la Nuit, een
driedelig stuk uit 1908, dat zó moeilijk is dat menige speler het er
voor in zijn broek doet. Een overijverig pianist rekende ooit uit dat
in het eerste deel gemiddeld meer dan 10.000 noten in 6 minuten
klinken, wat neerkomt op zo'n slordige 27 noten per seconde – ja, u
leest het goed. En dat terwijl de componist verklaarde dat hij pas in
het derde deel het “toppunt van virtuositeit” had geschreven.
Bij
dat laatste frons je je wenkbrauwen, want menig notenschrijver heeft
een broertje dood aan zo'n loutere stortbui van noten. Best leuk als
je het kan, zo luidt de mores, maar als het niet dieper gaat dan dat,
is het publiek weliswaar gefascineerd, maar zelden ontroerd.
Eigenlijk, zou je zo zeggen, ben je als hoogopgeleide pianist dan
niet veel meer dan een koddig aapje uit het circus, die ieder dag
opnieuw braaf zijn kunstjes doet.
Een
beetje opzoekwerk leert dat Ravel blijkbaar probeerde de
moeilijkheidsgraad van het tegenwoordig compleet vergeten Islamey
van de Rus Balakirev te overtreffen, een treffend voorbeeld van zo'n
showpiece voor
ijdele pianisten. Wie echter naar Ravels Gaspard
de la Nuit luistert,
een drieluik gebaseerd op horrorpoëzie van de Franse dichter
Aloysius Bertrand, kan merkwaardig genoeg amper horen dat de pianist
tot in het kwadraat zit te zweten. Misschien was dàt wel wat Ravel
wilde aantonen: dat virtuositeit geen ijdeltuiterij hoeft te zijn,
maar evengoed inhoud kan hebben. Ravel creëerde een Zwitsers uurwerk
waar je gemoed van vol schiet, kom daar maar eens om.
Gepubliceerd
17 oktober 2019 in Dagblad De Limburger
Geen opmerkingen:
Een reactie posten