In
het componistenwereldje gaat de meeste aandacht vaak uit naar
pioniers. Ze lappen verworvenheden uit het verleden aan hun laars,
meten zich het imago van durfal aan, en experimenteren er lustig op
los. Geschiedschrijvers zijn dol op dit soort ruige gasten, en
schuiven hun brouwsels vaak naar voren als het enige ware.
Traditionalisten
daarentegen worden door hen weggezet als suffe herkauwers die zich
keurig aan de regels houden. Een subgroep met zo'n imagoprobleem
moet, zo luidt de mores, wel saaie muziek produceren.
Toch
wordt vaak over het hoofd gezien dat er in hun midden soms een vakman
opduikt. Zo iemand was Ottorino Respighi, de Bolognees die aan het
begin van de twintigste eeuw furore maakte met zinnenprikkelende
orkestmuziek. Best bijzonder voor
een Italiaan in die tijd, want in de laars van Europa moest je scoren
met opera om er echt bij te horen. Respighi ging, met zijn carrière
in de concertzaal, tegen de cultuur van zijn land in – toch
opvallend voor iemand die beschouwd wordt als grijze muis.
In
1924 wrocht hij zich een monument voor de eeuwigheid met Pini
di Roma, het
vierdelige orkeststuk waarin hij met fijnmazig penseel muzikale
beelden schildert van zijn geliefde Rome, zijn toenmalige woonplaats.
In de evergreen laat hij kinderen spelen nabij de Villa Borghese
(deel 1), mysterieuze gezangen opstijgen uit een eeuwenoude catacombe
(deel 2), en legers marcheren op de Via Appia (deel 4) –klankrijke
prentbriefkaarten, of, zo u wil, muziek die als een 3D-film aan het
innerlijk oog van de luisteraar voorbijtrekt.
Maar
aan het slot van deel 3 – de beschrijving van een zwoele,
mediterrane nacht in de open lucht – gebeurt er iets merkwaardigs:
er klinken realistische vogelgeluiden. Niet gespeeld op een
instrument dus, maar afkomstig van een originele grammofoonplaat –
gewoon een ordinaire druk op de knop. De vraag is: waarom deed hij
dit? Want goedkoop is het wel, al is het in zekere zin ook wel weer
revolutionair: de mix van orkestklanken met live-elektronika was voor
die tijd ongehoord.
Een
beetje componist zal dit soort geluiden laten spelen door de
instrumenten van het orkest. Nu is het alsof je in een restaurant je
favoriete visgerecht bestelt, waarna de kok vlak voor je neus een
blik sardientjes op je bord legt. Wegwezen hier, denk je dan. Of
wilde Respighi per se de klank van dat ene vogeltje – op de plaat
klinkt een nachtegaal – horen? We weten het niet.
Het
gekke is nu dat het, ondanks alle bezwaren, wel werkt: menigeen raakt
vertederd door dat vreemde getjilp, en de eerste luisteraar die
mopperend de zaal verlaat moet nog gevonden worden. Hoe dat komt,
daar heeft zich nog geen enkele geschiedschrijver over uitgelaten.
Soms zijn de wegen van een traditionalist ondoorgrondelijk.
Gepubliceerd
25 september 2019 in Dagblad De Limburger
Geen opmerkingen:
Een reactie posten