maandag 23 mei 2016

Te subtiel voor woorden

Bron: www.classicfm.com
De ouverture uit Mendelssohn's toneelmuziek bij Shakespeares A Midsummer Night's Dream behoort tot het mooiste wat hij ooit heeft geschreven.

Er zijn altijd uitzonderingen, maar wie tegenwoordig naar het theater gaat houdt zich vanzelfsprekend aan de gestandaardiseerde etiquette. Je gaat zitten op de plaats die voor jou gereserveerd is. Praten tijdens een voorstelling is uit den boze, net zoals het openlijk blijk geven van afkeuring. Na afloop drink je misschien nog wat in de aangrenzende foyer.
Zo'n twee eeuwen terug ging dat er heel anders aan toe. Op de begane grond had je soms alleen staanplaatsen, bovendien was het heel gangbaar om een drankje te nuttigen tijdens de uitvoering in de zaal. In veel Italiaanse opera-theaters klonk er zelfs een aria voor een inferieure rol, te zingen direct ná de pauze, waarbij iedereen zijn bestelling kon opgeven bij de af en aan lopende obers. Juichen was heel normaal, maar boegeroep ook.

Het kost weinig moeite om je voor te stellen dat zo'n meute bij binnenkomst niet een-twee-drie stil te krijgen is. Misschien was dat ook wel een van de redenen dat een componist van een avondvullend stuk meestal niet zoveel aandacht besteedde aan de ouverture. Tenminste, in veel geschiedenisboekjes lezen we dat hij vaak pas op het allerlaatste moment eraan begon, tot een dag voor de première aan toe. Wellicht omdat het publiek pas écht ging luisteren wanneer het doek opging, kortom, als er ook wat te zien was.

Zo'n ouverture bestond meestal uit een losjes aan elkaar geregen potpourri van de belangrijkste thema's die de rest van de avond de revue zouden passeren. In filmtermen zouden we het een trailer noemen, een preview die in onze dagen ook vaak te lijden heeft onder keuvelende buurmannen en knisperende popcornzakken.

Toen Felix Mendelssohn zijn ouverture tot Shakespeares A Midsummer Night's Dream schreef ging het precies andersom. Wat heet: tussen de ouverture – gecomponeerd op 17-jarige (!) leeftijd – en de toneelmuziek zat zelfs een gat van vijftien jaar. Aanvankelijk had hij zelfs helemaal niet de bedoeling nog wat aan de ouverture toe te voegen. Het Duitse wonderkind maakte een trailer, maar had geen film in zijn hoofd. Wonderlijk, zou je denken, al was de zogenaamde concert-ouverture in die dagen best een populair verschijnsel. De muziek was in de regel geïnspireerd door een gedicht, boek of landschap. Mendelssohn was er verzot op.

Er zijn mensen die beweren dat het het mooiste is dat hij ooit heeft geschreven. Opvallend daarbij is het fluisterzachte begin: zó verfijnd dat het nooit tot zijn recht zou komen in een zaal vol geroezemoes. Blijkbaar kon het publiek in Noord-Duitsland – waar het stuk destijds in première ging – het opbrengen vanaf de allereerste noot aandachtig te luisteren. Zorg daarom dat u uw natje en droogje hebt voordat de muziek begint. Hemelse subtiliteit verdraagt geen aardse herrie.

Gepubliceerd in Dagblad De Limburger/ Limburgs dagblad d.d. 11-05-2016





Laat u niet afleiden

Bron:www.youtube.com
In Claude Debussy's strijkkwartet staat het plezier van het moment voorop. Dat blijkt niet voor iedereen gemakkelijk.

We lieten een groep muziekliefhebbers onvoorbereid luisteren naar het eerste en enige strijkkwartet van de Franse componist Claude Debussy, een stuk uit 1893 dat door kenners zonder uitzondering wordt betiteld als meesterwerk. De groep bestond uit enkele tientallen mannen en vrouwen met verschillende achtergrond en intellectueel niveau. Dat de kleur grijs overheerste was een tikkeltje eenzijdig, maar eigenlijk niet anders dan in de meeste concertzalen.

De reacties waren opzienbarend. De overgrote meerderheid kon geen chocola maken van deel 1, een grillig, snel stuk met een gemiddelde duur van zo'n zes à zeven minuten. Velen waren in een mum van tijd de draad kwijt, meer dan eens riep de muziek zelfs weerstand op. Debussy was een druk baasje, zo luidde het oordeel, een beetje een stokebrand met teveel noten op zijn zang. Met het langzame derde deel – lome noten die zich voortslepen als een volle maag die naar zijn middagdutje verlangd – liepen de meesten dan weer weg. De Fransoos had zijn eer gered.

Kennelijk gebeurt er in het eerste deel iets waardoor de gemiddelde luisteraar overvoerd raakt, zo luidde de simpele conclusie, net zoals een computer vastloopt als je voortdurend op verschillende functies tegelijk drukt. Misschien komt het doordat het gros van de melodieën voorzien wordt van een begeleiding die nogal de aandacht trekt: aalvlugge figuurtjes die elkaar aanvullen en afwisselen. Soms zó snel dat het ongrijpbaar wordt, als de wind die voorbijtrekt – de ene keer een zacht briesje, de andere keer een stevige windvlaag. Wellicht moet je als luisteraar bij zo'n surplus aan informatie een keuze maken: de ene keer luister je naar het een, de tweede keer naar het ander. Je kunt ook de melodie voor zoete koek aannemen – die hoor je toch wel, ook als je er geen moeite voor doet – en alleen maar focussen op de rest.

Debussy schreef zijn vluchtige radertjes-begeleiding trouwens niet zo maar. Het was een welgemikte poging om zich af te zetten tegen de zwaarlijvigheid van de overheersende Duitse kunst. Vooral Wagner kon nogal stoeien met gewichten, vond Debussy, waarop hij als reactie zijn eigen muziek gewichtloos poogde te maken. Het benadrukte het plezier van het moment, en net zoals zijn schilderende landgenoten omgaf hij zijn onderwerp vervolgens met allerlei puntjes en streepjes, daardoor talloze licht- en kleurvibraties creërend.

Als je het zo bekijkt moet je je eigenlijk niet te druk maken als je deze muziek beluistert. Je moet je verwonderen als een kind in de snoepwinkel, net zoals je je bij een wandeling in de natuur ook niet bekommert om wat geweest is of nog komen gaat. Debussy's strijkkwartet mag een meesterwerk zijn hoe het wil, je moet je er vooral niet door laten afleiden.

Gepubliceerd in  Dagblad De Limburger/ Limburgs Dagblad d.d. 20-04-2016

Lijkt nergens op

Bron: www.52composers.com
In zijn Concert voor twee piano's en orkest deed Francis Poulenc zijn uiterste best om te bewijzen dat hij een musicus zonder etiket was.

Er zijn mensen die die hun huis inrichten met een allegaartje aan stijlen. De antieke staartklok – pronkstuk uit de familie – staat er onder een moderne lichtkoepel. Boven de eethoek hangen grote blikken lampen, ooit met partijen tegelijk in de uitverkoop van IKEA aangeschaft. Minstens zo goedkoop zijn de twee leren stoelen naast de open haard: het blijken zetels uit een oude auto. Volkomen stijlloos, zou je zo zeggen, al zijn er vrienden die je interieur juist roemen om het artistieke en persoonlijke.

Het muzikale equivalent van zo'n huiselijke vergaarbak heet Francis Poulenc. In een brief uit 1919 verklaarde deze Franse componist dat hij eigenlijk nergens bij wilde horen. Hij wilde geen kubist of futurist genoemd worden, en al helemaal geen impressionist. En passant noemde hij de muziek van Beethoven een ziekte, en de opera's van Wagner waardeloos. Als om te bewijzen dat hij een musicus-zonder-etiket was had hij een originele oplossing: verzamel zoveel mogelijk etiketten in je composities, dan verliest het etiket bijgevolg als vanzelf zijn waarde.

Zogezegd was Poulenc een onbeschaamd eclecticus: iemand die van vele walletjes tegelijk eet. Dat de veelvraat zijn muziek baseerde op verworvenheden van het verleden was sowieso opvallend, want de tijdgeest – de eerste helft van de twintigste eeuw – dicteerde andere wetten. Wilde je erbij horen dan moest je woeste ritmes schrijven en teerhartige melodieën schrappen. Het meest in het oog springend in die dagen was nog wel de emancipatie van de dissonant, ongeveer te vergelijken met een kok die kwistig met de peperbollen strooit: als je er maar veel van eet went het vanzelf.

Zoveel pedante nieuwlichterij was aan de vrijgevochten Parijzenaar niet besteed. Integendeel: aan iedereen die het wilde weten verkondigde hij dat zijn instinct zijn enige leidraad was. Hoe onweerstaanbaar hij dat hanteerde kun je goed horen aan zijn Concert voor twee piano's, een opdracht uit 1931 van een rijke oude dame. Poulenc zet herkenbare volksdeuntjes onder stroom door er drammerige ritmes tegenaan te plakken, kleurt een naïef dansje donkerrood door er doodleuk castagnetten aan toe te voegen, en dropt tussen de bedrijven door vlokjes circusmuziek, als pittige croutons in een rijkgevulde salade.

Het leuke bij zo'n componist is dat je vrij eenvoudig kunt traceren welke vakbroeder door zijn hoofd spookte toen hij de noten neerpende. Zo kan iedereen die ooit een stukje van Mozart heeft gehoord opsnorren dat deel twee een remake lijkt van een pianoconcert van het Salzburgse wonderkind. Typerend is wel dat Poulenc de zachte speeldoosmuziek geruisloos laat overgaan in een grotesk drama, alsof je zonder het te weten opeens hebt gezapt naar een andere film. Bij de Fransoos kun je de gekste combinaties verwachten. Het lijkt eigenlijk nergens op.

Gepubliceerd in Dagblad De Limburger/ Limburgs Dagblad op 30-03-2016