Ligeti's
1e strijkkwartet “Métamorphoses Nocturnes” staat bol
van de uitersten
Muziek
uit de twintigste eeuw wordt in het algemeen bij het grote publiek
niet sexy bevonden. De luisteraar, tuk op een zingbare melodie,
klaagt dat de noten van hot naar haar gaan en voelt zich ontheemd,
een beetje alsof hij naar zijn favoriete café gaat, maar hij proeft
een ander biertje, en hij ziet zijn vertrouwde barkruk niet meer.
Piep-knars muziek wordt het ook wel genoemd. Het schiet natuurlijk
niet op met zo'n imago, en programmeurs kijken er wel voor uit om
hele avonden met dit soort partituren te vullen.
Toch
zijn er uitzonderingen. Zo zijn velen dol op het orkestwerk
Atmosphères van de Hongaar Györgi Ligeti. Het zegt u
wellicht niets, maar deze muziek uit 1961 gebruikte de wereldberoemde
Amerikaanse regisseur Stanley Kubrick in zijn rolprent 2001: A
Space Odessey, dé klassieker in het science fiction genre.
In
zijn stuk gebruikte Ligeti klankweefsels die langzaam van kleur
verschieten, ongeveer alsof een zwerm zoemende muggen rond je hoofd
cirkelt, soms kortbij, soms wat verder af. Micropolyphonie noemde hij
deze klanktovenarij, die wel kan bestaan uit tientallen door elkaar
kringelende melodieën. Veel moderner kon je het in die tijd niet
krijgen.
Dat
het werk aansloeg komt misschien omdat Kubrick er beelden aan
toevoegde, hoewel het ook zo kan zijn dat Ligeti gewoon een
steengoede componist is. Sowieso hield hij van extremen. Zo duiken
regelmatig aanwijzingen in zijn muziek op als ppppppp, wat zoiets
betekent als zes maal zo zacht als zacht. En er bestaat een stuk
waarin de fagot een onmogelijk hoge noot loeihard moet spelen. Menige
speler tikt hier met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd, maar
Ligeti was ze voor en schreef er gewiekst bij: Unbedingt dieses G. Es
ist möglich!”
Zijn
hang naar uitersten is ook te horen in zijn 1e
strijkkwartet Métamorphoses nocturnes, een stuk uit 1953
waarin nadrukkelijk de geest van zijn landgenoot Bela Bartok
rondwaart. Die laatste had in Hongarije een onaantastbare status,
een beetje vergelijkbaar met iemand als Johan Cruijff in Nederland.
Hij kon het publiek opzwepen met obsessieve ritmische patronen, en
had patent op wat hij als nachtmuziek omschreef: de mysterieuze klank
van kleine figuurtjes tegen een donkergetinte achtergrond.
In
zijn tiendelige strijkkwartet blijkt Ligeti net zo goed de
verbeelding te kunnen prikkelen. Hij laat de vier strijkers klinken
als luid-knetterende gitaren, laat zacht-zoekende melodieën wanhopig
wegkwijnen op een eenzame bastoon, en dropt tussendoor een mal walsje
als van een hopeloos verwarde pierrot. Contrasten te kust en te keur
in dit griezelkabinet van een dertigjarige, waarin de eerste vier
noten van de viool constant in een ander licht worden gezet.
Bela
Bartok mocht dan Johan Cruijff zijn, Györgi Ligeti was op dat moment
toch zeker Frenkie de Jong.
Gepubliceerd
24 april 2019 in Dagblad De Limburger
Geen opmerkingen:
Een reactie posten