Bron: www.favorite-classical-composers.com |
Wie
Sibelius' 4e symfonie beluistert moet wel tegen een
stootje kunnen.
Toen
Jean Sibelius in 1910 zijn 4e symfonie had voltooid zei
hij tegen zijn biograaf dat het stuk een aanklacht tegen de moderne
muziek was. Smalend voegde hij er nog aan toe dat er “absoluut niks
van circus in zat”. Blijkbaar had de Fin geen hoge pet op van zijn
collega's, want geen enkele kunstenaar wil geassocieerd worden met
clownerieën of acrobatiek. Op wie doelde hij in godsnaam? Of was het
zomaar een manier van zeggen?
Misschien
was het Gustav Mahler wel, de megalomaan wiens 8e symfonie
juist in datzelfde jaar in première zou gaan. Sibelius en Mahler
hadden een jaar eerder nog uitgebreid met elkaar over het vak
gepraat. De Oostenrijker had geopperd dat een symfonie allesomvattend
moest zijn: de hele wereld moest erin worden weerspiegeld. Dat hij
dat bij zijn 8e symfonie nogal letterlijk opvatte bleek
naderhand, toen bijna duizend man – instrumentalisten én zangers
– het podium bevolkten.
Nergens
voor nodig, moet Sibelius hebben gedacht, wiens 4e
symfonie in uiterlijke zin het volledige tegendeel blijkt te zijn van
Mahler's voluptueuze erupties. Als een penningmeester die angstvallig
de hand op de knip houdt koos hij zijn orkestrale middelen. Talloos
daarbij zijn de eenzame melodieën op een liggende bastoon, of,
sterker nog, de eenzame melodieën zónder wat dan ook –
eenstemmigheid dus – een beklemmend effect dat in de beste
uitvoering een beetje doet denken aan een miezerige koorddanser boven
een gapende kloof.
Maar
je moet wel tegen een stootje kunnen, want behalve kaal is het stuk
ook donker. Dat het eerste deel nogal ruig opent met een
contrabassolo zegt natuurlijk wel wat, net zoals het gegeven dat de
cellisten om de haverklap mogen kreunen om hun moedertjelief. Dat
komt ervan wanneer je met drieënveertig lentes op de teller wordt
getroffen door een tumor in de keel, zeggen de kenners. Sibelius werd
geopereerd, maar de angst dreunde nog stevig na. Een sigaartje zat er
niet meer in, een borreltje evenmin. Dat laatste viel hem zwaar, want
de Fin kon tetteren als een gek.
Dat
je met deze ultieme soberheid diep door de ziel kunt snijden blijkt
met name uit het langzame derde deel, een meesterstuk dat de
componist gespeeld wenste te hebben op zijn eigen begrafenis. Een
kleine tien minuten strooit Sibelius een aantal moerassige melodieën
over de luisteraar uit, en heb je geen flauw benul dat daartussen op
welgemikte wijze een paar flarden van het hoofdthema zijn gesmokkeld.
Wanneer aan het slot het hoofdthema in vol ornaat klinkt heeft dat de
kracht om beton te doen smelten, maar de truc is natuurlijk dat je
het wijsje al een paar keer eerder onbewust hebt gehoord. Soms heeft
een componist bijna niets nodig om de wereld te omvatten.
Gepubliceerd in Dagblad De Limburger/ Limburgs Dagblad d.d. 08-02-2017