donderdag 22 december 2016

Verrassende invalshoeken

Bron afb.:www.npr.org
In het eerste lied van Schumann's Dichterliebe wordt gerept van vlinders in de buik, maar wie denkt dat hier de polonaise wordt gedanst heeft het mis.


Het scheen dat Robert Schumann er als kleine hummel plezier in had personen uit zijn omgeving aan de piano te karakteriseren. Zijn broers, zus, vader en ziekelijke moeder luisterden geamuseerd toe. Soms maakten ze er een spelletje van en trachten ze te raden wie hij nu weer in klanken boetseerde. Het hebben van een wonderkind heeft zo zijn voordelen.
We lazen ergens dat de kleine Robert weleens zijn vader pianistisch onder handen nam, maar dat deze dat zelf niet herkende. Misschien was de ouwe verstrooid, of simpelweg verbaasd wat zijn ukkepuk wel niet allemaal klaarspeelde. Maar het kan ook zijn dat de kleine een invalshoek had gekozen die niet direct voor de hand lag. Althans, daar zou hij later, als volwassen componist, nogal opzien mee baren.

Neem nou zijn liedcyclus Dichterliebe, een verklanking van zestien gedichten van Heinrich Heine. Het stuk behoort tot het ijzeren repertoire van het liedgilde, en beschrijft het verlangen, de twijfels en angsten van een ongelukkige minnaar – het pad van een romanticus gaat zelden over rozen. Kenners zien er een autobiografisch tintje in: Schumann leefde reeds een aantal jaren gescheiden van zijn geliefde, de begaafde pianiste Clara Wieck. Haar dominante vader dwarsboomde hun samenzijn en hun voorgenomen huwelijk, dat pas door de rechter kon worden afgedwongen.

In het eerste lied – Im wunderschönen Monat Mai – gooit de componist meteen al zijn troeven op tafel. De tekst rept van vlinders in de buik, maar wie denkt dat hier de polonaise wordt gedanst heeft het mis. De zanger droomt zich nog wel een slag in de rondte, maar de pianopartij zweeft opzichtig tussen mineur en majeur: de hoofdpersoon heeft zijn hart nog niet verloren of de twijfel slaat al toe.

Nóg subtieler is de insteek in het 13e lied, Ich hab im Traum geweinet, waarin de protagonist ten prooi valt aan waandenkbeelden. De ene keer droomt hij dat zijn geliefde komt te overlijden, de andere keer dar ze hem verlaat, en tenslotte dat ze nog steeds samen zijn. In alle drie de strofes ontpopt hij zich hoe dan ook tot eerste klas jankepot. Maar nergens in het lied wordt het plengen van tranen muzikaal geïllustreerd. Integendeel: Schumann laat het klavier zwijgen. Pas als de zanger in alle eenzaamheid – en na een oorverdovende stilte – zijn zinnen heeft voltooid klinken een paar pesterige samenklanken, als uit een andere wereld. Met bijna niets maakt de componist de beklemmende waanzin voelbaar.

Het is de natte droom van iedere kunstenaar: met weinig middelen alles kunnen zeggen, een beetje vergelijkbaar met een artiest als Toon Hermans, die het publiek soms aan het schuddebuiken kreeg door ze alleen maar aan te staren. Maakt u daar maar eens een spelletje van.

Gepubliceerd in Dagblad De Limburger/Limburgs Dagblad d.d. 9-11-2016




Geen opmerkingen:

Een reactie posten