Bron: www.52composers.com |
Er
zijn mensen die die hun huis inrichten met een allegaartje aan
stijlen. De antieke staartklok – pronkstuk uit de familie –
staat er onder een moderne lichtkoepel. Boven de eethoek hangen grote
blikken lampen, ooit met partijen tegelijk in de uitverkoop van IKEA
aangeschaft. Minstens zo goedkoop zijn de twee leren stoelen naast de
open haard: het blijken zetels uit een oude auto. Volkomen stijlloos,
zou je zo zeggen, al zijn er vrienden die je interieur juist roemen
om het artistieke en persoonlijke.
Het
muzikale equivalent van zo'n huiselijke vergaarbak heet Francis
Poulenc. In een brief uit 1919 verklaarde deze Franse componist dat
hij eigenlijk nergens bij wilde horen. Hij wilde geen kubist of
futurist genoemd worden, en al helemaal geen impressionist. En
passant noemde hij de muziek van Beethoven een ziekte, en de opera's
van Wagner waardeloos. Als om te bewijzen dat hij een
musicus-zonder-etiket was had hij een originele oplossing: verzamel
zoveel mogelijk etiketten in je composities, dan verliest het etiket
bijgevolg als vanzelf zijn waarde.
Zogezegd
was Poulenc een onbeschaamd eclecticus: iemand die van vele walletjes
tegelijk eet. Dat de veelvraat zijn muziek baseerde op verworvenheden
van het verleden was sowieso opvallend, want de tijdgeest – de
eerste helft van de twintigste eeuw – dicteerde andere wetten.
Wilde je erbij horen dan moest je woeste ritmes schrijven en
teerhartige melodieën schrappen. Het meest in het oog springend in
die dagen was nog wel de emancipatie van de dissonant, ongeveer te
vergelijken met een kok die kwistig met de peperbollen strooit: als
je er maar veel van eet went het vanzelf.
Zoveel
pedante nieuwlichterij was aan de vrijgevochten Parijzenaar niet
besteed. Integendeel: aan iedereen die het wilde weten verkondigde
hij dat zijn instinct zijn enige leidraad was. Hoe onweerstaanbaar
hij dat hanteerde kun je goed horen aan zijn Concert voor twee
piano's, een opdracht uit 1931 van een rijke oude dame. Poulenc zet
herkenbare volksdeuntjes onder stroom door er drammerige ritmes
tegenaan te plakken, kleurt een naïef dansje donkerrood door er
doodleuk castagnetten aan toe te voegen, en dropt tussen de bedrijven
door vlokjes circusmuziek, als pittige croutons in een rijkgevulde
salade.
Het
leuke bij zo'n componist is dat je vrij eenvoudig kunt traceren welke
vakbroeder door zijn hoofd spookte toen hij de noten neerpende. Zo
kan iedereen die ooit een stukje van Mozart heeft gehoord opsnorren
dat deel twee een remake lijkt van een pianoconcert van het
Salzburgse wonderkind. Typerend is wel dat Poulenc de zachte
speeldoosmuziek geruisloos laat overgaan in een grotesk drama, alsof
je zonder het te weten opeens hebt gezapt naar een andere film. Bij
de Fransoos kun je de gekste combinaties verwachten. Het lijkt
eigenlijk nergens op.
Gepubliceerd in Dagblad De Limburger/ Limburgs Dagblad op 30-03-2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten